Ga verder naar de inhoud

Opzoekingen over de voedingstoestand van de grond in de Belgische druiventeelt onder glas

De tot hiertoe bekomen uitslagen kunnen als volgt samengevat worden: Het bodemtype is in de eerste plaats van groot belang. Sommige bodemtypes geven duidelijk betere uitslagen dan andere. Het beste bodemtype voor druiven was het type "terre à briques". Daarnaast komen in de streek nog volgende types voor waar de teelt kan lukken mits het toepassen van aangepaste grondbewerkingen (banken) en bemestingen: "onthoofde terre à briques", "bosgronden" en "zandachtig of leemachtig colluvium". De tertiaire gronden zijn in algemene regel weinig geschikt. De struktuur van de ondergrond is van veel belang voor de groei van de druivelaars. Bij de serres, die in een natte toestand gebankt werden, bleek de nadelige invloed hiervan jaren later nog merkbaar. Om de struktuur van de grond te behouden zijn regelmatig sterke organische bemestingen nodig. Het gebruik van turf, naast stalmest, had hier een zeer gunstige invloed. Het tweemaal banken komt eveneens de verdeling van de voedingsstoffen ten goede. Het gebruik van krilium had een gunstig gevolg op de struktuur doch op de opbrengst aan druiven werd geen invloed vastgesteld. De beste pH ligt rond pH H2O 7,0 voor leemgronden en rond pH H2O 6,2 à 6,5 voor de meer zandachtige gronden. Te hoge pH kan ijzerchlorose verwekken. Het gecombineerd gebruik van turf en ijzersulfaat op de grond bleek het beste middel te zijn om ijzerchlorose te verbeteren. Bespuitingen met ijzerzouten zijn ten zeerste af te raden wegens het gevaar voor bladverbranding. De onderstammen Razak, Richter en Rupestris du Lot waren het meest chloroseresistent.
Auteur(s):
Stenuit D., Pasture E.
Aantal pagina's:
Verschijningsdatum:
1957
Downloaden